dinsdag 28 september 2010

Rechtszaak vertrekpremies ABN Amro: afspraak is afspraak

Het Hof in Arnhem heeft vandaag 10 oud-ABn Amro managers gelijk gegeven. De bank moet hen toch miljoenen euro's aan ontslagvergoeding betalen.

ABN AMRO heeft deze werknemers als ‘key talents’ gevraagd te blijven gedurende een periode van overname door een consortium van banken. Daarbij is toegezegd dat de werknemers bij een eventueel later vertrek aanspraak konden maken op een beëindigingsvergoeding op basis van het op dat moment geldende beleid.
Later heeft de bank deze toezeggingen ingetrokken. De redenen hiervoor waren:
  • de kredietcrisis waardoor ABN Amro in zwaar weer terecht kwam en de resultaten zwaar onder druk kwamen;
  • de veranderende maatschappelijke opvatting over veel te hoge bonussen en afvloeiingsregelingen, die volgens velen mede de oorzaak waren van de kredietcrisis
  • de verleende staatssteun, waardoor de overheid grootaandeelhouder werd. Door de toenemende maatschappelijke druk werd de minister van Financiën gedwongen het beloningsbeleid bij de bank te versoberen.
Volgens de bank waren deze gewijzigde omstandigheden voldoende reden om het toenmalige beleid te versoberen. Volgens het Hof waren deze onvoorziene omstandigheden echter geen grond voor een wijziging van de toegezegde beëindigingsvergoeding. De kredietcrisis heeft niet tot gevolg dat ABN AMRO de toegezegde vergoedingen niet kan betalen. De staat is er bij de interventie vanuit gegaan dat bestaande arbeidsvoorwaarden moesten worden geëerbiedigd. Het tegemoet komen aan de maatschappelijke kritiek op het beloningsbeleid betekent niet dat werknemers geen beroep mogen doen op datgene wat de bank met hen is overeengekomen.

Daarbij stelt het Hof ook dat de bank een grote organisatie is, waarvan daarbij behorende maatschappelijke verantwoordelijkheid verwacht mag worden.

Kortom: afspraak is afspraak en de bank dient de gedane toezeggingen na te komen.
Meer details over de zaak zijn te vinden op de LJ Nummers: BN8425; BN8464; BN8468.
Naar mijn mening een juiste uitspraak, ook al zullen velen het hiermee niet eens zijn.
Ook ik vind dat er wel degelijk aanleiding is om het beloningsbeleid in de financiële sector aan te scherpen. In dit geval echter hoeven de individuele werknemers daaronder niet te lijden en hebben ze gewoon recht op wat hen is beloofd. Bovendien waren er al verschillende werknemers vertrokken met een dergelijke vergoeding, op basis van het oude beleid.

zaterdag 25 september 2010

De mythe van diversiteit

In de laatste versie van de Nederlandse Corporate Governance Code heeft diversiteit in de samenstelling van de raad van commissarissen bijzondere aandacht gekregen. Zie hiervoor bijvoorbeeld Best Practice bepaling III.3.1 waar staat dat in de profielschets van commissarissen wordt ingegaan op de voor de vennootschap relevante aspecten van diversiteit in de samenstelling van de raad en wordt vermeld welke concrete
doelstelling de raad ten aanzien van diversiteit hanteert.
In de toelichting staat vermeldt:
"Een belangrijk middel ter bevordering van een onafhankelijk optreden van de raad van commissarissen is diversiteit in de samenstelling ervan, bijvoorbeeld ten aanzien van leeftijd, geslacht, expertise, maatschappelijke achtergrond of nationaliteit."
Blijkbaar was dit voor de Tweede Kamer niet genoeg, want in een amendement van de kamerleden Kalma, van Vroonhoven-Kok en Weekers werd gesteld dat er behoefte is aan het opnemen van streefcijfers voor de participatie van vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen. (Amendement 14 van kamerstuk 31 763).
Het op 1 december 2009 ingediende amendement stelt:
"1. Bij een evenwichtige verdeling van de zetels van het bestuur en de raad van commissarissen wordt ten minste 30% van de zetels bezet door vrouwen en ten minste 30% door mannen, voor zover deze zetels worden verdeeld over natuurlijke personen."
Als motivering is te vinden:
"Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat een eenzijdige samenstelling van raden van bestuur en raden van commissarissen leidt tot slechtere financiële resultaten en uit overwegingen van arbeidsmarktbeleid problematisch is. Dus niet alleen vanuit emancipatoir oogpunt, maar ook om sociaal-economische redenen is deze tijdelijke overheidsmaatregel wenselijk."
Ik heb dit amendement altijd onzin heb gevonden. De motivering deugt niet want er is mij geen internationaal onderzoek bekend dat de stelling bewijst dat een eenzijdige samenstelling leidt tot slechtere financiele resultaten. Tevens zie ik niet in waarom vanuit emancipatoire overwegingen een wettelijke dwingende regeling tot stand gebracht moet worden. Verder heb ik geen enkel idee waar die 30% nu vandaan komt en wat daar de onderbouwing van is. Tenslotte zie ik niet waarom de men veel verder gaat dan de corporate governance code en bovendien de maatregel verplicht stelt voor alle vennootschappen en niet alleen de beursgenoteerde.

In een recent blog van  de onvolprezen Larry Ribstein wordt op deze kwestie vanuit de Amerikaane context ingegaan. Hij citeert Luis Aguilar van de SEC die eveneens een pleidooi houdt voor meer diversiteit en verwijst naar een recente "ruling' van de SEC die van ondernemingen verlangd dat ze bekendmaken of diversiteit een factor is bij het aanstellen van de commissarissen, wat hun beleid is t.a.v. diversiteit en hoe zij de effectiviteit van hun beleid op dit aspect beoordelen.
Ribstein verwijst ook naar een interessante studie over dit onderwerp van Broome, Conley en Krawiec over dit onderwerp. De samenvatting is:
"In this article, we report the results of a series of interviews with corporate directors about racial, ethnic, and gender diversity on corporate boards. On the one hand, our respondents were clear and nearly uniform in their statements that board diversity was an important goal worth pursuing. Yet when asked to provide examples or anecdotes illustrating why board diversity matters, many subjects acknowledged difficulty in illustrating theory with reference to practice. This expressed reluctance to come to specific terms with general claims about the value of director diversity inspired our title phrase: dangerous categories. That is, while “diversity” evokes universal acclaim in the abstract, our respondents’ narratives demonstrate that it is an elusive and even dangerous subject to talk about concretely."
Het is een interessant idee om aan de raden van commissarissen zelf eens te vragen of diversiteit belangrijk is en waarom. Wat we er van leren is dat ze dat of niet weten of niet willen of kunnen zeggen.
Het onderzoek geeft een uitgebreide literatuurstudie over het vraagstuk van diversiteit die ik zowel de commissie Streppel als de betrokken kamerleden zeker kan aanraden.
Volgens de auteurs bevat empirisch onderzoek geen bewijs voor de positieve effecten van meer diversiteit.

Wat blijft er dan nog over als argument?
Feitelijk rest alleen het argument van de eerlijkheid ofwel het is alleen maar eerlijk als ook in de hoogste regionen in een onderneming de demografische diversiteit van een land weerspiegelen. Tenminste, als men dat met emancipatoir beleid bedoeld.
Als de invloed van diversiteit op de prestaties van ondernemingen neutraal is (of slechter nog, negatief) waarom zou je er ondernemingen dan belasten met een publieke dienst in de vorm van diversiteit?
Voor wat betreft de negatieve beïnvloeding verwijs ik naar een studie van Ahern en Dittmar. Die hebben de situatie in Noorwegen onderzocht waar in 2003 een wet werd aangenomen die eiste dat 40% van de board uit vrouwen bestond. Hun conclusie:
"The constraint imposed by the law resulted in a significantly negative impact on firm value, consistent with the idea that firms choose boards to maximize value. The value loss was not caused by the sex of the new board members, but rather by their younger age and lack of high-level work experience."
Ik heb al vaker geschreven en gezegd dat de kwaliteit van commissarisen wordt bepaald door ervaring, deskundigheid, onafhankelijkheid en het kunnen besteden van voldoende tijd. Diversiteit in de raad kan wat mij betreft als laatste extra worden toegevoegd als positieve factor maar dan geformuleerd als diversiteit in leeftijd, geslacht, expertise, maatschappelijke achtergrond of nationaliteit.

Wetgeving is te belangrijk om gebruikt te worden voor hobbies of slecht doordachte en diep ingrijpende voorstellen van individuele kamerleden. Hopelijk kan de Eerste Kamer hier nog op ingrijpen, want het voorstel wordt daar op dit moment behandeld.
Dit verwijt kan overigens ook aan de commissie Frijns worden toebedeeld. Het ontgaat me hoe de commissie tot deze "Best Practice is gekomen. Er kan weliswaar niet ontkend worden dat we in steeds meer landen aandacht zien voor diversiteit en daarom ook voor eventuele maatregelen op dat gebied. Maar iets kan volgens mij pas een Best Practice worden als het ook daadwerkelijk werkt. Daarvoor is er vooralsnog geen of onvoldoende bewijs te vinden.

dinsdag 21 september 2010

Verlicht SOX-regime

De Securities and Exchange Commission (SEC), de Amerikaanse beurswaakhond heeft een nieuwe regel uitgebracht waardoor de kleine beursgenoteerde ondernemingen zijn vrijgesteld van Sectie 404b van de Sarbanes-Oxley wet (SOX) van 2002. Onder "klein' wordt verstaand ondernemingen met een marktwaarde van minder dan 75 miljoen dollar.
Samengevat betekent dit dat deze ondernemingen zijn vrijgesteld van de verplichte accountantscontrole op de zgn. "in control' verklaring in het jaarverslag. In deze verklaring dient te staan dat:
  • De inhoud van de verplichte (financiële en niet-financiële) rapportages tijdig en volledig is.
  • Het rapportagesysteem relevante financiële en niet-financiële informatie tijdig en betrouwbaar naar buiten brengt en daardoor niet misleidend is;
  • Dit rapportagesysteem niet korter dan 90 dagen geleden door het management is beoordeeld op zijn doeltreffendheid;
  • Er geen belangrijke wijzigingen in de Interne beheersing zijn opgetreden. In het rapport dient aangegeven te worden welke significante wijzigingen zich hebben voorgedaan in de interne beheersing na uitgifte van het rapport en welke corrigerend maatregelen zijn getroffen ingeval van significante tekortkomingen en materiële zwakheden in de beheersing.
In SOX werd een nieuwe eis aan de accountant gesteld en wel dat er ook wordt gecontroleerd of de verklaring van het management conform art. 404 over interne beheersing op goede gronden is gedaan. In de verklaring van de accountant bij de jaarcijfers dient de uitslag van dit onderzoek expliciet te worden vermeld (art. 404b).  Deze laatste verplichting is nu vervallen voor de kleinere beursgenoteerde ondernemingen.
Hiermee is voor een deel tegemoet gekomen aan de kritiek op SOX. Met name betrof dit allereerst de hoge kosten die uit de wet resulteerden (door sectie 404) en het feit dat vooral de kleinere beursgenoteerde ondernemingen met onevenredig hoge kosten werden opgezadeld. Ten tweede was een negatief gevolg van de wet dat buitenlandse ondernemingen niet langer meer een notering aan een Amerikaanse beurs wilden vanwege de strenge wetgeving en de hoge kosten. Vooral de Londense effectenbeurs profiteerde van deze betere concurrentiepositie.
Eerder onderzoek van de “SEC Advisory Committee on Smaller Public Companies” in 2005 wees uit dat met name de kleinere ondernemingen onevenredig zwaar werden getroffen. De compliance kosten van kleine beursgenoteerde ondernemingen kwam uit op 2.5% van de omzet, terwijl die voor grote ondernemingen op 0.2% lag. Ook wees de commissie op de moeilijkheid voor kleinere ondernemingen om te kunnen voldoen aan de zware eisen aan risicomanagement en interne beheersing. Het voorstel van de commissie om kleinere ondernemingen vrij te stellen van art. 404 vond toen echter geen gehoor bij de SEC.
De nieuwe regel is een gevolg van de Dodd-Frank Act van 2010 waar in sectie 989G wordt gesteld dat kleinere beursgenoteerde ondernemingen dienen te worden vrijgesteld van de SOX 404b, waar verplichte accountantscontrole op de internal control verklaring werd verlangd. Voor de goede orde: deze categorie ondernemingen had van de SEC al een vrijstelling tot en met 15 juni 2010.
Je zou zeggen beter laat dan nooit.
Toch is met deze nieuwe regel niet het advies van de de eerder genoemde commissie gevolgd. Deze bepleitte vrijstelling voor alle ondernemingen met een marktwaarde van minder dan 700 miljoen dollar (de categorie Smaller Public Companies). Met de nieuwe maatregel worden alleen de zgn. Microcap Companies vrijgesteld, zodat ook de middelgrote ondernemingen nog steeds aan SOX moeten voldoen.


zondag 19 september 2010

De prijs van toezicht

Johan Schaberg schreef op 4 september een mooie column in NRC Handelsblad over de groei van het toezichtwezen. Hij blijkt een aanhanger van de theorie van "zelfrijzend bakmeel' als verklaring voor dit fenomeen.
Centraal staat de bewering van hoofdinspecteur Harry Paul van de VROM-inspectie, die de toenemende behoefte aan toezicht verbindt met de stelling dat Nederland steeds meer risico's uitgebannen wil zien.
Schaberg vindt deze stelling onjuist. Kort gezegd omdat allereerst het toezicht zijn eigen vraag genereert. Ten tweede omdat meer toezichthouders juist de woede en het onbegrip bij de bevolking vergroten wanneer er desondanks (al dat toezicht) dingen fout gaan.

Feit is dat het overheidstoezicht op het bedrijfsleven in de afgelopen tien jaar bijna is verdrievoudigd. Dat komt enerzijds door de groei bij bestaande toezichthouders door het toevoegen van nieuwe toezichtstaken. Anderzijds komt het door het in het leven roepen van nieuwe handhavers, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit, de Consumentenautoriteit en de Nederlandse emissieautoriteit. Wie de term "autoriteit' Googled ziet inderdaad een verbijsterende hoeveelheid autoriteiten opdoemen.
Toch gaat het te ver om daar de toezichtssector de schuld van te geven. Het is immers de politiek die bepaalt of er toezicht komt en in welke mate.
De politieke vraag bepaalt hiermee wel degelijk het toezichtsaanbod.
Diezelfde overheid roept enigzins hypocriet dat de toezichtslast moet verminderen, maar bedenkt tegelijkertijd steeds meer toezichtstaken.
Kortom: Het bakmeel rijst wel, maar niet van zichzelf. De overheid voegt hier zelf rijkelijk het gist toe en niet de toezichtssector.

Schaberg gaat overigens niet in op de vraag of toezicht nu daadwerkelijk loont. Dat is jammer want dat is wel degelijk het geval.
In een interessante studie waarin 22 landen onder de loupe zijn genomen, hebben Daouk, Lee en Ng dat toch geprobeerd. Hun conclusie is dat betere regulering en toezicht leidt tot lagere kosten voor het verkrijgen van eigen vermogen, betere liquiditeit in de markt en betere prijsvorming. Belangrijke factoren daarbij zijn de aanwezigheid van een goed ontwikkeld effectenrecht, goed onafhankelijk toezicht en goede rapportagestandaarden (gebruik van internationale boekhoudregels en controle door accountants). Daarmee is in ieder geval de vraag positief beantwoord of toezicht loont.

Een ander aspect dat Schaberg niet behandelt is het morele risico dat het het publiek ten onrecht veel te veel van het toezicht verwacht omdat het niet goed weet wat dat inhoudt. Dat blijkt weer overduidelijk uit een recent onderzoek van de Nederlandsche Bank. De kennis over toezicht bij het publiek vertoont veel hiaten. Ook de verwachtingen ten aanzien van het toezicht bij het publiek zijn merendeels onrealistisch.
Kortom de consument weet helemaal niet aan welke risico's je bent blootgesteld ondanks het toezicht.

De redenering van Schaberg dat meer inspecties en toezicht de woede en het onbegrip bij de bevolking vergroten wanneer er ondanks het toezicht fout gaan is in dit licht bezien goed te begrijpen. De schuld ligt dan echter niet bij de toezichtouders maar bij de consument zelf.
Tel daar bij op dat de gemiddelde consument bijvoorbeeld uitermate slecht op de hoogte is van geldzaken en dan al snel geneigd is de toezichthouder de schuld te geven. Dat is makkelijker dan eigen onkunde te bekennen. Een voorbeeld hiervan is het verbijsterende gemak waarmee beleggers nog steeds ingaan op dubieuze beleggingsvoorstellen met een inleg boven de 50.000 euro. Men zou toch inmiddels wel moeten weten dat de voorgesteld hoge vergoedingen onrealistisch zijn. Men zou ook moeten weten dat dergelijke beleggingsinstellingen buiten het toezicht van de Autoriteit Financiële Martken vallen.
Palm Invest. Golden Sun, Royal; Dubai e.d. hadden toch een teken aan de wand moeten zijn.
Blijkbaar is de consument een "doezelende kikker' zoals Erica Verdegaal al eens stelde in het NRC Handeslblad. Zij geeft als voorbeeld de woekerpolis-affaire waar de beleggers een schade van 150 miljard hebben geleden. De geboden compensatie is slechts 2.5 miljard euro en daar neemt men zonder morren genoegen mee. Bovendien doet 95% van de gedupeerden niet mee aan de acties om schadeloosstelling te krijgen.

Met zulke toezichtsklanten kan je niet verwachten dat ze ooit tevreden zijn met je werk. Sterker nog, ze zorgen daarnaast nog voor alleen maar meer werk omdat ze zelf niet opletten.
Daarom is de prijs van toezicht zo hoog, de consument wentelt eigen toezicht en nadenken af naar de overheid.  
Het toezicht creeert de vraag niet, maar de consument zelf. Dat verklaart de oprukkende legers van autoriteiten.

woensdag 15 september 2010

Scheiden van CEO en Voorzitter van de Board

Collega Bainbridge neemt stelling tegen de gedachte dat de functies van voorzitter van de board en die van Chief Executive Officer (CEO) gescheiden moeten zijn, zoals recent in het wetsvoorstel Dodd-Frank als aanbeveling is opgenomen in sectie 972.
Dit artikel vraagt van ondernemingen om aan te geven of dezelfde persoon zowel chairman als CEO posities bekleedt en waarom ze dat doen of niet doen.
Bainbridge citeert Marty Robbins die stelt dat het algemeen bekend is dat het scheiden van deze functies door velen als "the epitome of best practice" wordt beschouwd.

Robbins staat daarin overigens niet alleen. Ook onze eigen overheid is deze mening toegedaan. In een recente officiële reactie op het Europese groenboek staat op pagina 6:
"The Netherlands is of the opinion that the combination of the functions of chair of the board and chief executive officer in financial institutions is undesirable because it could concentrate too much power in one person. Furthermore, it could cloud the difference between the executive and non-executive tasks of the board. Short term results can in this way prevail over long term objectives. The Netherlands therefore agrees with the suggestion to prohibit such a combination. This concurs with a legislative proposal currently under consideration of the Dutch Parliament."
Onze overheid postuleert hier de mening dat deze combinatie ongewenst is omdat daardoor te veel macht in de handen van 1 persoon legt en de scheiding van uitvoerende en niet-uitvoerende taken diffuus maakt. Daardoor kunnen korte termijn resultaten prevaleren boven lange termijn doelstellingen.

Onderbouwing van deze (nogal subjectieve) mening ontbreekt in dit toch niet onbelangrijke stuk, dat als een reactie van de Nederlandse staat, en dus ook namens ons allen, geldt. In ieder geval spreekt de overheid niet namens mij, want deze bewering berust niet op enig empirisch bewijs. Bainbridge citeert verschillende onderzoeken waaruit dat overduidelijk blijkt.

Zeker, in veel (grote) ondernemingen heeft de voorzitter van de board speciale bevoegdheden, zoals het bijeenroepen van vergaderingen, het opstellen van de agenda e.d. In dit type ondernemingen leidt het combineren van beide functies tot een machtspositie die de toezichtfunctie van de raad op de CEO kan hinderen of minder effectief kan maken.
Bainbridge vindt echter dat het probleem is niet is dat 1 persoon beide posities bekleedt maar dat de onafhankelijke leden van de board te veel macht aan de voorzitter hebben gegeven. De oplossing hiervoor is om in de statuten de onafhankelijke leden meer macht te geven. Voorbeelden zijn het apart vergaderen van de niet onafhankelijke leden, het recht om zelf vergaderingen bijeen te roepen e.d.

Nu kan men een dergelijke overheidsreactie op een Europees discussiestuk nog beschouwen als een slip van de pen van een ijverige beleidsambtenaar die was belast met het schrijven van deze reactie. Maar ook onze wetgever is blijkbaar dezelfde mening toegedaan. Zoals in de laatste geciteerde zin van de reactie te lezen staat is er wetgeving in voorbereiding die eveneens beoogt om beide functies te scheiden.

Voor de minder juridisch geschoolde lezers betreft dit het wetsvoorstel (31763) dat het mogelijk maakt om een one-tier board in te stellen. Dat houdt in dat men bij een NV of Bv kan kiezen voor het instellen van bestuursorgaan, bestaande uit uitvoerende en niet-uitvoerende (toezichthoudende) bestuurders. Dit in plaats van een dualistische structuur met enerzijds een bestuur en anderzijds een raad van commissarissen.
In dat wetsvoorstel staat bij artikel 129a lid 1:
Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
Met dit artikel wordt combinatie van de positie van voorzitter en CEO definitief onmogelijk gemaakt. Onze wetgever gaat daarmee veel verder dan het eerder genoemde wetsvoorstel van Frank-Dodd dat alleen vraagt aan ondernemingen om bekend te maken of ze wel of niet deze combinatie hebben en waarom.
Je zou kunnen zeggen dat dit ondernemingen alle ruimte geeft om te kiezen welk bestuursmodel ze prefereren. Alhoewel de bewoordingen van de wet wel de suggestie wekken dat scheiding van functies de voorkeur verdient.

Blijft de vraag waarom de Nederlandse wetgever daarin veel verder gaat. De Memorie van Toelichting geeft daarover niet veel informatie, behalve een verwijzing naar de Engelse Combined Code (waarin staat dat de voorzitter in beginsel in tevens de taken van de CEO op zich behoort te nemen) en Franse wetgeving.

Rest mij geen andere conclusie dan dat de Nederlandse overheid en de wetgever een niet onderbouwde mening omzet in dwingende wetgeving. Waarom laat men deze keuze niet over aan de ondernemingen zelf over? We kunnen toch niet van mening zijn dat onze regering beter weet hoe ondernemingen bestuurd moeten worden dan de bestuurders zelf?

maandag 13 september 2010

's Werelds oudste aandeel

Ruben Schalk, geschiedenisstudent aan de Universiteit Utrecht, ontdekte tijdens zijn scriptieonderzoek in het Westfries Archief te Hoorn het tot nu toe oudst bekende aandeel ter wereld van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Het stuk dateert uit 9 september 1606 en is uitgegeven door de VOC-kamer Enkhuizen.

Daarmee is dit aandeel ouder dan het stuk dat in het bezit is van de Stichting Vereniging voor de Effectenhandel, waarvan ik een replica op mijn studeerkamer heb hangen en dat gedateerd is op 8 december 1636.

Door de Staten-Generaal werd aan de VOC een octrooi verleend voor de handel tussen Kaap de Goede Hoop en Kaap Hoorn. Dit resulteerde op 20 maart 1602 in de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC wordt wel de eerste naamloze vennootschap genoemd. Zij dankt dit aan het feit dat zij een in aandelen verdeeld kapitaal had, die vrij verhandelbaar waren.

Het document staat op naam van de Enkhuizer ‘Pieter Hermanszoon boode’ en op 9 september 1606 betaalde Pieter zijn laatste termijn van zijn investering van 150 gulden. Deze werd bijgeschreven in het Grootboek van de VOC-kamer Enkhuizen.
Meer informatie over het stuk is hier te vinden.
Daar wordt gesteld dat dit 'aandeel' eigenlijk een soort kwitantie is die Pieter Harmensz kreeg als bewijs van betaling. Het echte aandeel was volgens hen de inschrijving in het aandeelhoudersregister van de kamer van Enkhuizen.

Dat lijkt me een onjuiste interpretatie van de feiten. Een aandeel is een bewijs van deelname in het kapitaal van een onderneming en geeft in principe recht op dividend. Als zodanig is dit document wel degelijk en met recht te betitelen als een aandeel. Wij zouden het een aandeel op naam noemen, omdat de bezitter is geregistreerd. Deze aandelen werden overigens wel degelijk op de  Amsterdamse Beurs verhandeld.
Voor de liefhebbers: Matthijs de Jong heeft een boeiend artikel geschreven over de eerste aandeelhoudersactivisten bij de VOC.
Ook het mooie proefschrift van Paul Frentrop "A History of Corporate Governance' uit 2002 geeft een uitgebreid overzicht van de governance van de VOC.

vrijdag 10 september 2010

"Claw back"-regeling is kwakzalver-wetgeving

Zojuist is bekend geworden dat de ministerraad heeft in gestemd met een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer dat inhoudt dat buitensporige bonussen moeten in de toekomst kunnen worden aangepast of worden teruggevorderd. Dat geldt voor bonussen die achteraf bezien zijn toegekend op basis van onjuiste informatie ('claw back') en voor bonussen waarvan uitkering wegens onredelijkheid en onbillijkheid niet kan worden gerechtvaardigd.

Inhoud
De concrete tekst van het voorstel en het bijbehorend rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State is nog niet bekend. We moeten het doen met het persbericht.
Duidelijk is dat het voorstel geldt voor bestuurders van alle NV's en van alle financiële ondernemingen, waaronder banken, verzekeraars en beleggingsondernemingen. Voor financiële ondernemingen geldt bovendien dat ook dagelijks beleidsbepalers worden geraakt.

De reden voor het voorstel is:
“Buitensporige bonussen hebben bijgedragen aan een - achteraf gezien - onverantwoorde risicobereidheid binnen financiële instellingen, waarna de overheid bedrijven in deze sector heeft moeten ondersteunen. Ook bij andere NV's kunnen bonussen zo hoog zijn dat de ontvangers zich niet langer laten leiden door het (lange termijn) belang van de onderneming. De nieuwe regeling raakt ook bestaande contracten.” 
Het wetsvoorstel houdt in dat:
“De raad van commissarissen de hoogte van de bonus kan aanpassen als uitkering ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de economische situatie van het bedrijf ongunstig is terwijl met die omstandigheid onvoldoende rekening is gehouden toen de bonus in het vooruitzicht werd gesteld. Een terugvordering is bijvoorbeeld mogelijk als achteraf blijkt dat de doelen waarop de bonus is gebaseerd in werkelijkheid niet zijn bereikt. De raad van commissarissen legt via het jaarverslag verantwoording af aan de algemene vergadering over het al dan niet gebruik maken van de bevoegdheden tot aanpassing of terugvordering.”
Clawbacks
Deze zgn. “clawbacks’ zien we op vrijwillige basis steeds meer toegepast worden bij bijv. financiële instellingen als UBS en Morgan Stanley. In Nederland bevat de Code Banken eveneens een bepaling die het mogelijk maakt ten onrechte uitgekeerde variabele beloning terug te vorderen.
Wetgeving t.a.v. clawbacks is te vinden in de recent aangenomen Dodd-Frank wet in Amerika, waar sectie 954 voorschrijft dat beursgenoteerde ondernemingen hun beleid kenbaar moeten maken t.a.v. het terugvorderen van uitgekeerde prestatiebeloning aan huidige of vorige bestuurders als er sprake is van onjuiste verslaggeving.
Het betreft dan elke vorm van “excess compensation” ofwel extra betaling die een bestuurder heeft ontvangen gedurende een periode van drie jaar, voorafgaand aan de datum dat de cijfers moesten worden gecorrigeerd.
Extra betaling definieert men als het verschil tussen wat de bestuurder is uitbetaald en wat hij gekregen zou hebben als de verslaggeving juist was geweest.

Vragen
Er zijn over dit wetsvoorstel de nodige vragen te stellen:
  1. Waarom laat men dit niet over aan de markt, in de vorm van gedragscodes, al of niet op vrijwillige basis en moet dit een wetsvoorstel worden opgenomen?
  2. Waarom beperkt men zich niet tot onterechte betalingen, net als in Amerika, die het gevolg zijn van materiële onjuistheden in de verslaggeving?
  3. Waarom geldt de regeling voor alle naamloze vennootschappen en niet voor alleen beursgenoteerde vennootschappen?
  4. Waarom geldt de regeling niet alleen voor bestuurders maar ook voor de dagelijkse beleidsbepalers (wie dat ook mogen zijn).
  5. Waarom geldt de regeling alleen voor het topmanagement en niet voor bijv. handelaren in dienst van een financiële instelling die ook verantwoordelijk kunnen zi8jn voor onverwacht grote verliezen (zie Jerome Kerviel)
  6. Waarom is de regeling alleen achteraf en schrijft men niet voor dat deze vooraf in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen?
  7. Wat verstaat men onder bonussen? Is dat alle prestatiegerelateerde beloning, of valt daar alleen de uitbetaling in aandelen of opties onder?
  8. Wat is nu een buitensporige bonus? De omschrijving daarvan is nogal vaag en biedt de mogelijk betrokkenen weinig rechtszekerheid.
  9. Het Financieele Dagblad maakt op haarwebsite melding van een termijn van vijf jaar. Is dat juist, waar komt die termijn vandaan want die is niet te vinden in het persbericht. Waaropm vijf jaar en niet de vooralsnog gangbare termijn van 3 jaar?
Zoals gezegd moeten we het voorlopig doen met nogal summiere informatie. Zeker is wel dat deze wetgeving tot veel discussie zal leiden.
Vraag is ook of het nu echt zal helpen. Het is heel goed mogelijk dat de wet tot onvoorziene neveneffecten zal leiden. Bijvoorbeeld dat men de wet zal omzeilen door een verhoging van het vaste salaris en verlaging van het prestatiegebonden deel. Dat staat dan weer haaks op de wens om een einde te maken aan hoge salarispakketten die niet gekoppeld zijn aan de prestaties van ondernemingen.
 Conclusie
Gaat men nu niet te overhaast te werk en is deze middel nu echt wel het juiste middel om ongewenst gedrag aan te pakken. Bovendien, wat is nu de empirische onderbouwing? Op z’n best kan men stellen dat de \gn. clawback clausules een “best practice” in ontwikkeling zijn.

Wil u een voorlopig oordeel van mij?
Het is kortweg “kwakzalver-wetgeving”, ofwel nutteloze wetgeving ter genezing van een kwaal die blijkbaar ineens het vrijwel gehele bedrijfsleven schijnt te treffen.

donderdag 9 september 2010

Het verhaal van Dirk Scheringa

Vandaag is het boek "Project Homerus: Het miljardenspel met DSB" gepubliceerd dat is geschreven door Kirsten Verdel.
Ik heb het boek zelf nog niet gelezen, maar dat zal ik zeer zeker doen.
Nu kan ik alleen nog reageren op de verschillende verhalen in de pers. Daarbij verbaas ik me overigens altijd over de snelheid waarmee de journalisten zo'n boek lezen en hun mening klaar hebben.
Voorlopig is de algemene mening dat het boek geen journalistieke of geschiedkundige zoektocht is naar de waarheid. Het is een beschrijving van de manier waarop het kamp DSB het allemaal heeft beleefd, verteld door een adviseur van Dirk. Dat zou er op mogen wijzen dat het een nogal subjectief verhaal is.

De komende tijd kunt u van mij een gedetailleerde analyse verwachten.
Ik verwacht in allerlei nieuwsrubrieken de nodige aandacht voor het boek, omdat dit weer een mooie kans biedt voor Scheringa om zijn blazoen op te poetsen.
Vandaar enige citaten uit het rapport van de onderzoekscommissie Scheltema dat u beslist bij de hand moet houden om te kijken wat er nu waar of niet waar is. Het volledige rapport is overigens nog steeds zeer de moeite waard om te lezen.
"Scheringa was tegelijkertijd voorzitter van de RvB en (indirect) enig aandeelhouder (directeur-grootaandeelhouder). Als aandeelhouder had hij de bevoegdheid zijn medebestuurders, alsook de commissarissen, te benoemen en te ontslaan. Er was daardoor sprake van het ontbreken van een machtsevenwicht in de leiding. Scheringa beschouwde de bank als zijn bedrijf.

De deskundigheid en de belangstelling van Scheringa lagen op het terrein van de kredietbemiddeling en niet op het bancair gebied. Daardoor werd het functioneren van de bank gekenmerkt door een onbalans tussen zijn commerciële invalshoek, gericht op groei van de onderneming en het behalen van winst, en de bancaire benadering, waarin beheersing van risico‘s en de financiële soliditeit centraal moeten staan.

De dominante positie van de directeur-grootaandeelhouder kreeg extra accent door het tegengestelde belang dat bestond tussen DSB Bank en DSB Beheer, de houdstermaatschappij waarin de grootaandeelhouder ook activiteiten op sportief en museaal terrein had ondergebracht. Die belangen werden onvoldoende uit elkaar gehouden – er bestond lange tijd geen behoorlijke regeling voor het vertegenwoordigen van de bank bij tegenstrijdig belang – met als gevolg dat bij de besluitvorming de korte termijn belangen van de aandeelhouder hebben geprevaleerd boven de lange termijnbelangen van DSB Bank.

Kredietverlening van DSB Bank aan DSB Beheer had niet moeten geschieden; in elk geval niet in de omvang die het vanaf de tweede helft 2007 heeft gekregen. Zij heeft de bank kwetsbaar gemaakt voor de financiële ontwikkelingen bij DSB Beheer.

De RvC werd door de RvB onvoldoende serieus genomen en slecht geïnformeerd, maar stelde zich zelf ook te passief op. Daardoor genoot de RvC onvoldoende gezag en was ook in eigen ogen meer een raad van advies. De Commissie concludeert dat het toezicht door de RvC onvoldoende is uitgeoefend.

Naar het oordeel van de Commissie heeft de DSB Bank onvoldoende adequaat gereageerd op de problemen waarmee zij werd geconfronteerd. Zij heeft haar verdienmodel niet tijdig aangepast aan de maatschappelijke kritiek en de strenger wordende regelgeving. Zij heeft ook niet voldoende oog gehad voor de eisen van prudent beleid waaraan een bank moet voldoen. Als gevolg daarvan was in de zomer van 2009 een situatie ontstaan waarin DSB Bank weinig toekomst meer had. De winstgevendheid en de vermogenspositie waren uitgehold en de onzekerheid over de claims van klanten en de liquiditeitsontwikkeling bij DSB Beheer, vormden een ernstig risico voor haar voortbestaan."
Ik ben benieuwd of dit op feiten gebaseerd onafhankelijke oordeel nog aan de orde komt in de berichtgeving.

woensdag 8 september 2010

De betrokken aandeelhouder?

Het Europees groenboek inzake corporate governance van financiële instellingen kan ook in Amerika op belangstelling rekenen.
Business Law Prof Blog gaat daarbij met name in op de rol van de aandeelhouders.
Het groenboek geeft een viertal redenen waarom aandeelhouders geen interesse hebben in de gang van zaken bij financiële instellingen of waarom zij zo passief zijn (paragraaf 3.5):
  1. bepaalde rendabiliteitsmodellen, gebaseerd op het bezit van een portefeuille met
    verschillende effecten, hebben als gevolg dat het eigendomsbegrip dat gewoonlijk met het bezit van effecten verbonden is, hiervan wordt losgemaakt of zelfs verdwijnt;
  2. de kosten die op de institutionele beleggers zouden rusten als zij zich actief zouden willen inzetten voor de governance van de financiële instelling, kunnen mede een ontradend effect veroorzaken, in het bijzonder als deze beleggers slechts over een minieme participatie  beschikken;
  3. belangenconflicten (hiermee wordt bedoeld dat institutionele beleggers eerder op de korte termijn dan op de lange termijn willen beleggen);
  4. het ontbreken van effectieve rechten om hun controle uit te oefenen (in bepaalde rechtsgebieden hebben aandeelhouders bijvoorbeeld geen stemrecht inzake de beloning van bestuurders), het handhaven van bepaalde belemmeringen voor het grensoverschrijdend uitoefenen van het stemrecht, de onzekerheden betreffende bepaalde juridische begrippen (bijvoorbeeld "samenwerking") en het verspreiden door de financiële instellingen van informatie die te complex en te weinig leesbaar is voor de aandeelhouders, in het bijzonder betreffende risico's, kunnen er in diverse mate toe bijdragen dat beleggers worden ontraden actief te participeren in de financiële instellingen waarin zij beleggen.
De Commissie is zich er overigens van bewust dat deze problematiek niet alleen de financiële instellingen betreft maar ook geldt voor andere beursgenoteerde ondernemingen
In een reactie hierop stelt de European  Federation for Retirement Provision (EFRP) dat pensioenfondsen (en andere aandeelhouders) voor zichzlef moeten kunnen beslissen of meer betrokkenheid van aandeelhouders de moeite waard. De federatie erkent wel dat meer betrokkenheid bevorderen een goede beleidslijn is. Ook ons eigen Eumedion is geen voorstander van te veel en gedetailleerde Europese corporate governance voorschriften. Wel toont Eumedion zich voorstander van het opstellen van een aantal ‘high level’ gedragsprincipes voor institutionele beleggers.

Business Law Prof Blog zoemt in op het eerste argument en beklemtoont dat aandeelhouders geen eigenaren zijn. Een boodschap die ook ik al verschillende malen heb gebracht. Recent nog in een artikel in de Holland Management Review over Aandeelhouderswaarde.
Joshua Feershee van het blog stelt dat hij niet goed kan inzien hoe meer betrokkenheid van aandeelhouders de financiële crisis had kunnen voorkomen. Aandeelhouders verkopen vaak hun aandelen als zij niet tevreden zijn met het beleid van de onderneming of als zij op de hoogte komen van problemen die niet meer op te lossen zijn. Als een onderneming in de problemen zit kunnen aandeelhouders stemmen wat ze willen, maar er is veelal niets meer over om zicht druk om te maken.
Feershee ziet niet in waarom meer verplichte aandeelhoudersbetrokkenheid het antwoord is, als aandeelhouders al heel lang niet meer betrokken zijn.
In mijn artikel noem ik dat het probleem van de "verdwenen aandeelhouder'.
We kunnen wel keer op keer stellen dat er trouwe aandeelhouders moeten zijn (als vermeende oplossing voor een aantal governance problemen), maar deze categorie aandeelhouder is helaas een bedreigde diersoort geworden.

maandag 6 september 2010

Boekbespreking

Collega Wallage heeft in het juli/augustus nummer van het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie mijn nieuwste boek "Grondslagen van Corporate Governance" besproken.
Het bespreken van een boek is geen makkelijke zaak en ik dank de auteur hiervoor dan ook van harte.
Dit temeer omdat de bespreking lovend is en dat stemt natuurlijk elke schrijver tevreden.
Er zijn echter twee zaken waarmee ik met Philip Wallage van mening verschil en die wil ik u niet onthouden.
 Wallage stelt allereerst:
"Verder valt op dat de auteur soms zodanig kritisch is dat de objectiviteit in gevaar komt (bijvoorbeeld in het hoofdstuk Prestatiebeloning, waarin de nadelen van variabele beloning eenzijdig worden benadrukt). Pruijm concludeert zonder nuance dat variabele beloning voor de top niet werkt en dat negatieve bijeffecten optreden (bonusblindheid en gaming)."
In het betrokken hoofdstuk 4 Prestatiebeloning, ga ik uitgebreid in op de voor- en nadelen van prestatiebeloning en daarbij komen verschillende perspectieven aan de orde. Een daarvan is de vraag of prestatiebeloning wel werkt. Daarover zeg ik het volgende:

De empirische constatering is dat prestatiebeloning vaak niet leidt tot betere prestaties of dat in ieder geval geen bewijs te vinden is voor de prikkelwerking van variabele beloning voor topmanagers, zoals door veel onderzoekers is aangetoond (Cools 2005, Harris 2008). Voorstanders van prestatiebeloning verwijzen vaak naar studies over stukloon waar wel een positieve relatie is gevonden. Dat is waar, maar die relatie is nu eenmaal niet aangetoond bij de beloning van topmanagers en bovendien vergeet men daarbij dat er vaak sterke negatieve bijeffecten optreden: bonusblindheid en gaming.
In een leerboek moet nu juist vermeden worden om de objectiviteit in gevaar te brengen. Daarvoor heb ik dan ook mijn uiterste best gedaan. Van elk behandeld thema probeer ik zo goed mogelijk de "communis opinio" te geven en waar nodig afwijkende denkbeelden te beschrijven. Subjectieve vooroordelen van de auteur spelen daarbij geen enkele rol en normatieve uitspraken zijn alleen te verwachten als deze empirisch kunnen worden onderbouwd. Zeker geldt dat voor een zo gevoelig thema als de beloning van de top in het bedrijfsleven.
Vandaar ook dat in dit hoofdstuk de beloningssystemen uitgebreid besproken worden, alsmede verschillende initiatieven (van de VEB, de Adviescommissie Toekomst Banken e.d.) om in ons land tot een beheerst beloningsbeleid te komen.
Me dunkt dat er van een zeer genuanceerde behandeling sprake is van de problematiek, waar alle gezichtspunten uitgebreid behandeld worden op een objectieve manier.
 De conclusie van Wallage is dan ook volkomen onjuist en ik mag wel zeggen niet onderbouwd en zeker ook ongenuanceerd
Ten tweede stelt Wallage na lofuitingen over de toepasbaarheid in het hoger beroepsonderwijs:
"Wel is het boek iets minder geschikt voor universitaire opleidingen vanwege de louter beschrijvende aard en beperkte aandacht voor onderzoek. Daar komt bij dat in de masterfase veelal Engelstalige literatuur wordt gebruikt."
Deze opmerking ontgaat me volkomen. Het boek is helemaal niet louter beschrijvend van aard, maar schenkt veel aandacht aan de laatste theoretische inzichten en geeft ook uitgebreid aandacht aan het meest actuele onderzoek. De uitgebreide literatuurlijst, de vele verwijzingen naar relevant en actueel wetenschappelijk onderzoek, tonen dat naar mijn mening duidelijk aan.

Dat in de masterfase veelal Engelstalige literatuur worden gebruikt is mij in mijn lange leven als docent beslist niet ontgaan en daarvoor is dit boek ook niet geschreven. Het is bestemd voor gebruik in het laatste jaar van de bachelorfase en die is (gelukkig zou ik bijna zeggen) nog steeds Nederlandstalig.

Behalve op deze twee punten bedankt ik collega Wallage hartelijk voor zijn positieve beoordeling. Ik citeer:
"Al met al geeft het boek een compleet beeld van de stand van zaken en behandelt het de belangrijkste actoren en mechanismen. Het is helder geschreven, goed leesbaar en wordt ondersteund door een website waar docenten en studenten aanvullende informatie kunnen vinden. De uitgave is rijkelijk gelardeerd met voorbeelden, cases en oefenvragen."

donderdag 2 september 2010

Sluiting Organon

Vandaag is bekend geworden dat het Amerikaanse farmaconcern MSD de geplande ontmanteling van Organon in Oss uitstelt. De zitting die voor vandaag bij de Ondernemingskamer op de rol stond, is opgeschort. De komende vier maanden worden gezamenlijk alternatieven verkend die tegemoetkomen aan de belangen van alle betrokken partijen
De rechtbank zou de klacht van de ondernemingsraad en de raad van commissarissen van Organon behandelen.

De ondernemingsraad vond dat het Amerikaanse moederbedrijf MSD hen onvoldoende en niet tijdig had geïnformeerd over de saneringsplannen.
De Ondernemingsraad dient volgens artikel 25 van de Wet Ondernemingsraden om advies te worden gevraagd door de directie.over vrijwel alle strategische besluiten. Dat advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het advies van de ondernemingsraad van wezenlijke invloed kan zijn. Bij verschil van mening tussen de ondernemer en de ondernemingsraad moet de ondernemer de uitvoering van zijn besluit een maand opschorten. In die maand kan de ondernemingsraad beroep aantekenen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer.

De raad van commissarissen keurt de plannen bovendien af omdat ze niet in het belang zouden zijn van de vennootschap. Goedkeuring van commissarissen is bij Organon verplicht omdat deze onderneming onder het (verlichte) structuurregime valt. Conform artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek deel II is goedkeuring van commissarissen verplicht bij een ingrijpende wijziging van de arbeidsomstandigheden.
Als commissarissen goedkeuring weigeren en de directie haar besluit toch uitvoert kan de raad de uitvoering in kort geding tegenhouden, of aanleiding zijn tot een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer die zou kunnen leiden tot het oordeel dat van wanbeleid sprake is.

Op basis van deze bepalingen leek het een keiharde zaak voor de ondernemingsraad en de raad van commissarissen. Dat zal de reden ook wel zijn dat MSD voorlopig zijn voorstel intrekt.

De grote vraag is en blijft waarom de Nederlandse directie van Organon kennelijk verzuimd heeft toestemming aan de raad van commissarissen te vragen en advies van de ondernemingsraad.
De raad van commissarissen is weliswaar geïnformeerd over de mededeling van MSD maar heeft er kennelijk niet over kunnen besluiten.
Een merkwaardige zaak, want de Nederlandse directie had de Amerikaanse moeder toch moeten wijzen op het feit dat een besluit vanuit Amerika niet zondermeer in Nederland kan worden uitgevoerd zonder aan de wettelijke voorschriften te voldoen.

Het blijft natuurlijk mogelijk dat de Nederlandse directie helemaal niet in de plannen is gekend, maar dan vraag ik me af waarom deze geen protest heeft aangetekend en de verdere actie aan de ondernemingsraad en de raad van commissarissen heeft overgelaten.

woensdag 1 september 2010

Falende accountants

Er zijn van die dagen dat het niet plezierig is om registeraccountant te zijn.
Zoals veel kranten melden is het met de kwaliteit van de accountantscontrole slecht gesteld.
Het Financieele Dagblad schrijft bijvoorbeeld:
"De kwaliteit van accountants die bouw- en vastgoedbedrijven controleren schiet ‘structureel’ tekort. Ook accountants in de publieke sector en de autoindustrie laten grote steken vallen.
Dat concludeert de financiële toezichthouder AFM na onderzoek bij de vier grootste accountantskantoren KPMG, Ernst & Young, Deloitte en PricewaterhouseCoopers (PwC). De AFM heeft controledossiers van 46 ondernemingen over het boekjaar 2008 doorgelicht."
Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat de kwaliteit van de accountantscontrole bij meerdere Big 4-kantoren structureel tekortschiet. Ik citeer:
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van het bestaan en de waardering van financiële activa, onderhanden werk, de balanspost auto’s en de balanspost onroerend goed;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de beoordeling of sprake is van aanwijzingen die duiden op fraude of andere overtredingen van wet- en regelgeving;
  • een onvoldoende uitvoering van vereiste werkzaamheden wanneer wordt gesteund op werkzaamheden die zijn uitgevoerd door een andere accountant, interne accountantsdienst of deskundige;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de beoordeling of de door de cliënt veronderstelde continuïteit van de bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar is;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de volledigheid van de omzet.
Je hoeft geen accountant te zijn om te constateren dat het uitgevoerde werk ver beneden de maat is.
Bedenk daarbij ook dat het de vier grootste en meest toonaangevende accountantskantoren betreft en dan ligt de conclusie voor de hand dat deze kantoren zich diep moeten schamen.
Dat dit geen toevalligheid is toont het volgende citaat van de AFM:
"De accountantsorganisaties accepteren in meerdere gevallen binnen hun eigen organisatie een te lage kwaliteit van de accountantscontrole en treden in onvoldoende mate op tegen schendingen van de regels door hun medewerkers." 
Collega Pheijffer noemt het AFM-rapport in zijn weblog terecht een gitzwarte bladzijde voor het accountantsberoep.

In een radio-interview op BNR noemt Berry Wammes, directeur van beroepsorganisatie Nivra,  het rapport suggestief, omdat de handtekening bij de jaarrekening terecht is gezet. Volgens het Financieele Dagblad vindt voorzitter Ruud Dekkers van het Nivra dat het AFM ten onrechte een "agressieve toon" aanslaat.
Dat lijkt me overigens niet de juiste toon, omdat Steven Maijoor, de betrokken directeur van de AFM keihard zegt dat de grote kantoren weliswaar de afgelopen tijd belangrijke slagen hebben gemaakt in de kwaliteitsbewaking, maar dat het niet voldoende is geweest.
Dat is volgens hem "ernstig.'
Kortom: probeer niet weg te komen door de boodschapper van het slechte nieuws weg te zetten door over de toonzetting te klagen. Slecht werk is en blijft slecht werk. Mooier kan ook Steven Maijoor het niet maken.

In dat zelfde artikel zegt Rients Abma, directeur van Eumedion, dat de grote beleggers bezorgd zijn over het AFM-rapport. Stichting Eumedion, die grote institutionele beleggers vertegenwoordigt, wil 'op korte termijn helderheid'.
Dat lijkt me terecht, want slecht controlewerk roept inderdaad vragen op over de juistheid van de aan de aandeelhouders gepresenteerde jaarrekeningen. Abma zegt het niet met zoveel woorden, maar ik denk dat hij zich bekocht voelt door slecht onderbouwde accountantsverklaringen. Dat gevoel zal er ook wel zijn bij veel auditcommissies.

Voorzitter Dekkers vindt overigens ook dat de toezichthouder een aantal conclusies trekt die ‘niet door de feiten worden ondersteund, want in geen van de gevallen is een accountantsverklaring ten onrechte verstrekt’.
Ook directeur Berry Wammes roept dat  de jaarrekening klopt, maar dat lijkt in tegenspraak met het feit dat het controlewerk dat tot deze conclusie leidt ver beneden de maat was.
Het kan toch nooit zo zijn dat er met slecht werk toch sprake is van voldoende zekerheid om een jaarrekening goed te keuren?
Wie dat zegt neemt het accountantsberoep en de klanten blijkbaar niet serieus en dat lijkt me voor een beroepsorganisatie een slechte zaak.
Van een accountant mag verwacht worden dat zijn uitgevoerde werk aan geen enkele twijfel onderhevig is en dat hij zijn oordeel uitspreekt, gebaseerd op een stevig fundament (ofwel in accountantsjargon: deugdelijke grondslag).

Zowel bij de boekhoudschandalen als bij de kredietcrisis is de rol van de accountants als toezichthouder ernstig ter discussie gesteld. Blijkbaar zijn deze gebeurtenissen nog niet voldoende reden geweest om tot fundamentele verbeteringen te komen.
Je zou de vraag kunnen stellen wat er in hemelsnaam voor nodig is om accountants zo ver te krijgen dat ze hun werk naar behoren gaan doen?
Is dat dan toch nationalisering, zoals mijn gewaardeerde collega Bindenga ooit voorstelde?

Bij de start

Corporate governance of behoorlijk ondernemingsbestuur is een begrip dat velen raakt en ook boeit. Dit niet in het minst door de vele spraakmakende voorbeelden van slecht ondernemingsbestuur of zelfs wanbeleid, graaiende topmannen, onmachtige commissarissen, falende toezichthouders en teleurgestelde werknemers en klanten
Het valt mij op dat het in de discussie vaak ontbreekt aan feitelijke kennis over het nog jonge vakgebied corporate governance.
Probeert u zelf eens de volgende stellingen met ja of nee te beantwoorden:
  1. Corporate governance gaat over de verhouding tussen directie, raad van commissarissen en aandeelhouders van een beursgenoteerde vennootschap
  2. Aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming
  3. De aandeelhouders hebben te veel macht gekregen door de Code Tabaksblat
  4. Amerikaanse aandeelhouders hebben meer macht dan Nederlandse aandeelhouders
  5. Nederlandse werknemers hebben veel te weinig rechten gekregen in de Code Tabaksblat
Ik denk dat u de meeste vragen wel met “ja’ zult hebben beantwoord en dat is helaas fout.
Bij Corporate Governance spelen veel meer krachten en actoren een rol dan alleen directie, commissarissen en aandeelhouders. Aandeelhouders zijn geen eigenaren van de onderneming en hebben door de Structuurwet van 2004 meer macht gekregen en niet door de Code Tabaksblat.
Nederlandse aandeelhouders hebben veel meer macht dan Amerikaanse aandeelhouders.
Werknemers komen weliswaar niet aan bod in de Code Tabaksblat maar hebben in internationaal perspectief relatief veel rechten gekregen d.m.v. het instellen van ee ondernemingsraad.

 
Het vaak ontbreken van kennis in het debat over behoorlijk ondernemingsbestuur is dan ook de belangrijkste reden voor het schrijven van dit weblog.
Bij belangrijke gebeurtenissen op het gebied van corporate governance kunt u van mij deskundig commentaar verwachten, gebaseerd op een grondige analyse van de feiten.
Het motto daaarbij is "moeilijke dingen makkelijk maken", dat betekent dat u van mij kunt verwachten dat er op een compacte, en makkelijk toegankelijke manier wordt geschreven zodat een zo groot mogelijk doelgroep bereikt kan worden.
Daarbij is het de bedoeling dat dit weblog kan dienen als een forum voor een constructieve discussie tussen de auteur en de lezers. Reacties van lezers zijn daarom van harte welkom.